ROTTA ontstaan, geschiedenis Rotterdam

Rotterdam ontstaan historie Rotta

-


De vroegste geschiedenis van Rotterdam
Lou Lichtenberg:
Arnold Carmiggelt al vanaf 2009 hoofd van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek van de gemeente Rotterdam. Archeologie Magazine praat met hem over de geschiedenis van Rotterdam. En de archeologische vondsten aan de hand waarvan je over die geschiedenis kunt vertellen.

Carmiggelt: Voor zover we nu weten hebben in Nederland 250.000 jaar geleden voor het eerst mensen rondgelopen. Vondsten uit die tijd zijn doorgaans vuistbijlen, messen en spitsen, allemaal gemaakt van vuursteen, gereedschappen van Neanderthalers. Maar de kans dat je dergelijke sporen ook in het Rotterdamse in situ vindt, staat gelijk aan de vondst van een naald in een hooiberg. Twee factoren zijn daarvoor bepalend. Allereerst liggen hun sporen verborgen onder dikke lagen zand, klei en veen die er in de afgelopen duizenden jaren op zijn afgezet. Bovendien wordt de kans op het vinden van dergelijke sporen nog verkleind doordat de bevolkingsdichtheid in die tijd erg laag was.

Vroegste Rotterdamse sporen
De oudste sporen van mensen in het huidige grondgebied van de gemeente Rotterdam dateren uit de oude-steentijd en vooral middensteentijd (9000-5300 v.Chr.) en werden aangetroffen bij het opspuiten van zand tijdens de aanleg van de Maasvlakte, ten westen van Voorne. Het zijn pijlpunten, lans- en harpoenpunten, gemaakt van been en gewei. In die tijd, vanaf 10.000 v.Chr., liep de laatste ijstijd ten einde en door die smeltende ijskappen steeg de zeespiegel geleidelijk. In West-Nederland ontstonden hierdoor waterrijke gebieden, die een grote aantrekkingskracht hadden op jagers, vissers en voedselverzamelaars. Zij leefden van wat de natuur te bieden had: zoogdieren, vogels, vissen en schelpdieren. Ze verzamelden noten, zaden en planten, plukten vruchten en groeven wortels en knollen op. In tijdelijke, seizoensgebonden kampen bewoonden ze de deltas gebieden binnen de vertakkende riviermondingen en met name de hoger en droger gelegen rivierduinen, ook wel donken genoemd. Die donken werden in de loop der tijd nog door metersdikke lagen veen bedekt, maar bij hele diepe graafwerkzaamheden wordt de kans groter die bewoningssporen tegen te komen. Een dergelijke prehistorische bewoningslaag sneden we bijvoorbeeld zo'n drie jaar geleden aan tijdens ons onderzoek dat voorafging aan de bouw van een tramremise in IJsselmonde. We troffen daar een viertal crematiegraven aan uit de middensteentijd (9000-5300 v.Chr.), met gecremeerd menselijk botmateriaal, maar ook met resten van dieren zoals een oeros en een wildzwijn, die vermoedelijk aan de doden meegegeven waren als voedsel. Andere voorbeelden van dergelijke bewoonde donken hebben we in Hilligersberg aangetroffen en bij grondboringen die we onder het emplacement bij het Centraal Station hebben verricht in het kader van de aanleg van de Randstadrail.

Midden-steentijd
We weten van praktisch elke donk in Rotterdam dat zij al vroeg bewoond waren, vaak reeds vanaf het begin van de middensteentijd. In het vijfde millennium voor Christus maken prehistorische jagers, vissers en voedselverzamelaars in ons land geleidelijk aan kennis met landbouw, veeteelt en aardewerk. De eerste boeren waren in Nederland al in de provincie Limburg omstreeks 5300 v.Chr. verschenen. Ze hadden een vaste woonplaats en bouwden boerderijen, hielden vee en legden akkers aan. Ook maakten ze bandkeramiek, aardewerk versierd met bandvormige motieven. De bewoners in West-Nederland namen pas later dan in Limburg stap voor stap de levenswijze van de boeren over. Hoe dan ook, met deze nieuwe levenswijze begint de nieuwe steentijd (5300-2000 v.Chr.). Behalve op donken zijn de nederzettingsresten uit deze periode in West-Nederland terug te vinden langs de oevers van vroegere rivieren en kreken.

Bronstijd-ijzertijd
We weten ook dat gedurende een deel van de bronstijd (2000-800 v.Chr.) het Maasmondgebied bewoond was. Tot ongeveer 1800 v.Chr. bivakkeerden er nog wel eens mensen op de hoger gelegen donken en oeverwallen. Maar in de loop van deze periode nam die bewoning af, waarschijnlijk door een toenemende vernatting en veengroei in dit gebied. Het gebied verandert steeds meer in een moeras. Vondsten uit de bronstijd zijn hier dan ook zeer zeldzaam; alleen uit het begin van de bronstijd zijn enkele vondsten in IJsselmonde gedaan. Maar in de ijzertijd (800 v.Chr. tot begin jaartelling) ontstaat in het veengebied meer natuurlijke afwatering. In die periode wordt ook het riviertje de Rotte gevormd, waarvan de naam volgens naamkundigen duidt op stilstaand of rottend water. Het gebied wordt weer aantrekkelijker voor bewoning, vooral langs de oevers van dergelijke riviertjes en op andere hogere delen in het moeras. De bewoners zijn boeren die vee houden, vooral runderen, en die lijnzaad en gerst verbouwen. In het Willemsspoortunneltracé hebben we ook heel wat ijzertijdscherven gevonden, die erop wijzen dat hier aan de benedenloop van de Rotte bewoning is geweest, maar boerderijen zijn niet gevonden. Stroomopwaarts bij Terbregge is een nederzetting uit de ijzertijd opgegraven. Vanaf de late Middeleeuwen hebben mensen delen van het veen afgegraven om die als brandstof te benutten. Eventuele sporen uit de ijzertijd kunnen daarbij ook verloren zijn gegaan.

Romeinen
Dan komen de Romeinen, of beter gezegd, in het jaar 12 voor Christus komt zuidelijk Nederland tot aan de Rijn in Romeinse handen. Deze rivier vormt de noordgrens van het Romeinse Rijk. De Romeinen controleerden die grens onder meer via forten langs de Rijn. Maar ook de monding van de Maas werd bewaakt. De toegang tot die rivier werd waarschijnlijk gecontroleerd door een Romeins fort bij Oostvoorne. Arnold Carmiggelt licht deze tijd in het Rotterdamse toe: Net voor of in het begin van de Romeinse tijd was een deel van de bevolking op het grondgebied van de huidige gemeente Rotterdam weggetrokken en namen nieuwkomers hun woongebied in bezit. Dat waren boeren die op de oevers van riviertjes en kreken en in de aangrenzende klei- en veengebieden hun nering bijeen trachtten te krijgen. Hun landbouwproducten vonden aftrek bij de Romeinen, die zelf niets verbouwden. Om hun landbouwgrond droog te houden groeven ze greppels en sloten en bouwden ze zelfs eenvoudige houten sluisjes. Aan de westkant van de huidige stad, aan de noordzijde van de Nieuwe Maas, werd in het gebied De Kandelaar een grafveld uit de Romeinse tijd met sporen van crematiegraven blootgelegd. Langs het traject van de Willemsspoortunnel, tussen de Spaarbankstraat en de Hoogstraat, werden sporen aangetroffen van huizen en een grafveld uit de Romeinse tijd. Bovendien kwamen aardewerk en sloten uit die periode aan het licht bij opgravingen aan de noordzijde van metrostation Blaak. Maar in de tweede helft van de derde eeuw raakt het Maasmondgebied voor een groot deel ontvolkt. De grond was te nat geworden voor de boeren. Bovendien kreeg de boerenbevolking steeds meer last van vijandige invallen, voortvloeiend uit het uiteenvallen van het Romeinse Rijk. Sporen uit die late Romeinse tijd en uit de Middeleeuwen tot de achtste eeuw zijn in Rotterdam dan ook nauwelijks voorhanden. Archeologische vondsten uit de vierde en vijfde eeuw ontbreken zelfs vrijwel geheel. Uit de zesde en zevende eeuw dateren een paar verspoelde vondsten, die wijzen op het bestaan van vroegmiddeleeuwse woonplaatsen langs de Maasoevers.

Van Rotta naar Rotterdam
Vanaf de 8e-9e eeuw komt hier weer bewoning. Langs de kleiige oevers van het veenriviertje de Rotte ontstaat een soort van lintbebouwing, hier en daar opgehoogd op terpjes om droge voeten te behouden. Deze bebouwing ontwikkelt zich tot een nederzetting, de agrarische en handelsnederzetting Rotte of Rotta. In twee archiefstukken uit 1028 resp. 1050 wordt die naam vermeld voor de kerk die hier gelegen heeft, waarschijnlijk op de plaats van de huidige Grote- of Sint Laurenskerk. Waar precies is nog tot dusver onbekend. De resten ervan werden in ieder geval nog niet onder de huidige kerk geïdentificeerd, ook niet toen aan het einde van de Tweede Wereldoorlog de fundamenten ervan zijn onderzocht. Maar we moeten nog eens uitzoeken of ze daarbij echt diep hebben gekeken, want die middeleeuwse laag bevindt zich zo'n 7-8 meter onder het huidige straatoppervlak. De nederzetting is inmiddels op verscheidene plaatsen in de binnenstad teruggevonden. In die periode worden ook ontginningssloten aangelegd, om de veengebieden te ontwateren. Daardoor daalt tevens het maaiveld, hetgeen overstromingen in de hand werkt. Nederzettingen worden bij grote overstromingen verwoest, waaronder ook Rotta. Vooral medio 12e eeuw doen zich dergelijke rampen voor en archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat enkele daarvan stevige erosies tot gevolg hebben gehad, waardoor oevers werden weggeschuurd en nederzettingsresten in de riviertjes verdwenen. Vrij snel daarna wordt begonnen met het terugwinnen van verloren land, waarbij dijken, dammen en sluizen worden aangelegd.

Een van de alleroudste sluiscomplexen
Rond 1270 worden de dijken van twee polders met elkaar verbonden, door middel van een dam op de plaats waar nu de Hoogstraat de Rotte kruist. Die dam diende om de Rotte af te dammen en werd voorzien van sluizen om de afwatering te kunnen regelen. Een van de alleroudste sluiscomplexen bij deze dam werd bij het Spoortunnelonderzoek blootgelegd. Op deze dam ontstond de nederzetting Rotterdam, die zich in de loop van de 14e eeuw ontwikkelde tot een marktstadje, dat in 1340 stadsrechten krijgt. Vervolgens versteende en verdichtte de stad zich, mede gevolgd door verdere uitbreidingen met als kern twee bewoningsassen langs de Binnenrotte: de Lombardstraat en de Oppert. Al snel ontstond hier bij de dam ook de eerste haven. In de loop van de 16e eeuw kregen de wallen en singels van de stad een driehoekige structuur tussen Coolsingel, Goudsesingel en de Nieuwe Maas. Deze driehoekige structuur zou zich gedurende de navolgende drie eeuwen handhaven, ook al bleef het inwonerstal verder uitgroeien. De overbevolkte stad zou zich pas na 1825 buiten deze driehoek gaan uitbreiden.

Het ontstaan van Rotterdam en de middeleeuwen

Al in 1028 wordt Rotterdam als 'ROTTA vermeld in verschillende boeken. Toen woonden er nog niet zo veel mensen, alleen een paar boeren en vissers. Het Rotterdam van toen was ook niet beschermd tegen water door dijken. Dijken waren niet nodig omdat de waterstand lager was dan tegenwoordig. Echter in 1164 kwam er een overstroming en het oude 'Rotta' verdwijnt geheel onder het water. Pas nadat er dijken zijn neergelegd kan de bevolking terugkeren. Het is dan al ongeveer 1250. De bevolking gaat bij de dam, die door het riviertje de Rotte is gelegd wonen. Zo onstond uit het oude 'Rotta' Rotterdam.
Het kleine dorp aan de Rotte groeide maar langzaam. Eerst woonden er alleen boeren en vissers. Maar voor de vissersschepen waren werven nodig, voor de kleding wevers, in de haven kwamen steeds meer schepen die hun goederen in pakhuizen lieten opslaan.....enzovoort. Langzaam maar zeker groeide het dorp Rotterdam uit tot een stad. In 1340 was Rotterdam zelfs zo groot geworden dat het een echte stad kon zijn. De Graaf van Holland, Willem IV, gaf in dat jaar stadsrechten aan Rotterdam.

Als stad mocht Rotterdam zich gaan omgeven met vestingwerken zoals grachten, stadsmuren en torens. Die vestingwerken waren op de plaats waar nu de Coolsingel, het Pompenburg, de Goudsesingel, de Groenendaal en de Blaak zich bevinden. Af en toe komt er daarom nog weleens een deel van die vestingwerken aan het ligt. Zoals met de aanleg van de spoortunnel door het centrum. Bij die bouw werden delen van de oude stadsmuur gevonden en een sluis.

Als stad mocht Rotterdam ook een eigen stadsbestuur hebben. Een stadsbestuur bestond uit een groep mensen (meestal edelen en vooraanstaande burgers) die voorschriften en wetten maakten die de inwoners van de stad moesten opvolgen. Het bestuur van de stad heette in die tijd de vroetschap. Verder had Rotterdam ook een eigen rechtbank. Of zoals het in die tijd heette, de schepenbank.

Burger van Rotterdam was je wanneer je binnen de stadspoorten geboren was. Men noemde de burgers dan poorters. Maar wanneer een burger, een poorter, van een andere stad in Rotterdam kwam wonen, dan moest hij eerste 9 maanden op proef komen. Pas na die 9 maanden kon hij als poorter worden ingeschreven in het poorterboek van Rotterdam. Ingeschreven staan bij het poorterboek van de stad was belangrijk. De stad had dan de plicht je bij alle moeilijkheden en tegenslagen steun te verlenen. Verder had je als poorter het recht om een beroep binnen de stad uit te oefenen. Verplicht daarbij was het lidmaatschap van de Rotterdamse gilde, een vereniging van alle burgers met eenzelfde beroep.

In de middeleeuwen was het geloof in Rotterdam erg belangrijk. Rond 1500 stonden er in Rotterdam maar liefst zes kloosters terwijl er in de hele stad zelf nog maar 1000 houten huizen waren gebouwd. De mensen in die tijd vonden het niet eens veel om maar zes kloosters te hebben. In die tijd was men ook bezig met de bouw van de St. Laurenskerk. De St. Laurenskerk is een van de weinige bouwwerken uit die tijd die nu nog is terug te vinden in het Rotterdamse centrum.

Van alle geloven was in die tijd alleen het katholieke geloof toegestaan. Op andere gosdiensten stonden zware straffen, soms zelfs de doodstraf. Zo werd in 1539 Anneken Jans met gebonden handen en voeten in de Maas gegooid en zo verdronken omdat ze een ander geloof had.

Rotterdam tijdens de tachtig jarige oorlog

Vroeger was het Nederlandse gebied een deel van een groot rijk. De koning van dat rijk woonden in Spanje. In die oude tijden was het heel erg moeilijk om zo'n groot gebied te besturen. Er was weinig communicatie mogelijk en de koning in spanje wist dus nooit was er zich hier in Nederland afspeelde. Daarom stelde hij helpers aan in die ver afgelegen gebieden, zoals Nederland. Dat waren de edelen. Zij kregen van de koning macht om uit zijn naam het zo ver van Spanje gelegen Nederland te besturen. In de 16e eeuw (van 1500 tot 1600) wilden de koning in Spanje zelf weer de ver afgelegen gebieden gaan besturen. Wanneer in 1555 Filips II koning wordt neemt hij de edelen zelfs hun macht af. Natuurlijk kwamen de Nederlandse edelen hierdoor in opstand want ze raakten immers hun goeie baantje kwijt. Maar het verweer hielp niets.
In het grote koningkrijk van Filips II was alleen plaats voor het katholieke geloof. Ieder ander geloof was ten strengste verboden. Maar juist in die tijd kwamen er mensen die het niet eens waren met het katholieke geloof. Een van die mensen was de Rotterdammer Erasmus. Anderen, in het buitenland, waren Maarten Luther en Calvijn. De mensen met een niet-katholieke godsdienst, zoals bijvoorbeeld de calvinisten, wilden ook niet langer gestraft worden omdat ze niet-katholiek waren. Net als de edelen vonden zij Filips II dus een slechte koning en kwamen ze in opstand.

Toen de koning merkte dat er in Nederland verzet was van de adel en de niet-katholieken, stuurde hij een leger naar ons land om de opstand te onderdrukken. De edelen en niet-katholieken moesten naar het buitenland vluchten. Ze kregen de bijnaam 'Geuzen'. Een van de gevluchte geuzen is de edelman Willem van Oranje. Later kreeg hij de bijnaam 'Willem de Zwijger'.

In het buitenland vormen de geuzen een leger en een vloot (de watergeuzen) om tegen het leger van de koning te vechten. Op 1 april 1572 vielen de watergeuzen Den Briel binnen. De Spaanse soldaten sloegen op de vlucht en trokken naar Rotterdam. Daar bleven de stadspoorten echter dicht. De Rotterdammers wilden geen Spanjaarden in de stad hebben. Dat maakte de Spaanse soldaten zo woedend dat een paar dagen later, toen de stadspoorten wel open gingen, tientallen bewoners van Rotterdam uit wraak vermoordde.

Veel Nederlandse steden hadden tijdens de oorlog hun poorten voor de Spaanse soldaten gesloten gehouden. Op die manier konden de soldaten er niet in, maar de bewoners van de stad konden er ook niet uit. Eten halen bij de boeren buiten de stad was dus niet mogelijk. Soms werd een stad extra lang ingesloten door de Spaanse soldaten. Ze hoopten dan dat de bewoners uitgehongerd zouden raken, zodat ze zich wel moesten overgeven. Dat beleg van Spaanse soldaten gebeurde bijvoorbeeld ook bij Leiden. Maandenlang bleef de stad omsingeld door Spaanse troepen. Uiteindelijk wist de aanvoerder van de geuzen, Willem van Oranje, een goede oplossing. Bij Rotterdam stak hij de dijken door, zodat de polders tussen Rotterdam en Leiden volliepen. Met boten konden de geuzen toen de polders invaren en Leiden bevrijden. Dit gebeurde op 3 oktober 1575.


Rotterdam in de 17e en 18e eeuw

Rond het jaar 1600 waren de havens van Rotterdam al een stuk groter dan bij het ontstaan van de stad. Dat was maar goed ook want er werd steeds meer handel gedreven in ons land. In Europa wilde men graag allerlei produkten uit Oost-Indie (Indonesie) hebben, zoals peper, nootmuskaat en kruidnagelen. De Nederlanders probeerden een goede route te vinden om al die produkten met zeilschepen te halen. Terwijl ze zochten naar zo'n geschikte weg werden er vaak allerlei landen ontdekt. Een van de ontdekkingsreizigers was Olivier van Noort uit Rotterdam. In drie jaar tijd (van 1598 tot en met 1601) zeilde hij om de wereld. De Rotterdammer was de eerste Nederlander die dat deed.
Vanaf 1602 werd de handel in Indie gedreven door de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). In Rotterdam stond een van de kantoren van de VOC. Daardoor kwamen er veel schepen uit Indie in de Rotterdamse haven. Ook had de VOC hier een scheepswerf. Het ging dus steeds beter met de stad in de Gouden Eeuw (1600 tot 1700). We hadden niet alleen goede kooplieden maar ook uitstekende schilders zoals Rembrandt en Frans Hals en schrijfers zoals Vondel. Vooral de schrijvers vonden het in ons land erg fijn, omdat ze veel nieuwe ideen konden verkondigen zonder dat de regering daar boos om werd. In andere landen was dat vaak veel moeilijker, zodat sommige schrijvers met nieuwe ideen naar Nederland toe kwamen. Ook in Rotterdam woonden schrijvers met nieuwe ideen. Dat waren Pieter Rabus en Pierre Bayle, die gevlucht was uit Frankrijk.

Pieter Rabus vond het niet eerlijk dat er maar een paar mensen (zoals regenten en prinsen) iets te vertellen hadden in het land. Veel burgers die zijn boeken konden lezen, waren het met zijn ideen eens. Dat soort burgers noemen we Patriotten. Het arme volk hoopte juist dat de Prins van Oranje ze zou helpen om het wat minder arm te krijgen. Die groep noemen we de Prinsgezinden. De Patriotten kregen steeds meer macht en ze kregen vaak flinke ruzies met de Prinsgezinden. Op 3 april 1784 werd er bij zo'n relletje zelfs geschoten. De Prinsgezinden werden bij die schietpartij aangevoerd door de mosselverkoopster Kaat Mossel. Nu nog kennen haast alle Rotterdammers haar naam. In 1787 waren de patriotten zo sterk geworden dat de Prins en zijn familie uit Pruisen (een deel van het tegenwoordige Duitsland) moest vragen om hem te helpen. De koning van Pruisen stuurde een leger en op 20 september 1787 verschenen de Pruisische soldaten ook in Rotterdam. Veel patriotten vluchtten toen naar Frankrijk. Daar was namelijk de revolutie geweest die er voor zorgde dat het land eerlijker (democratischer) werd bestuurd. De Franse koning had niets meer te vertellen. Ze wilden dat ook in andere landen een eerlijker bestuur zou komen te zitten. Daarom stuurden ze in 1795 een leger om ons land te 'bevrijden'. De patriotten waren blij met de Franse soldaten in ons land en hielpen ze zelfs. De Prins van Oranje vluchtte naar Engeland.

In het begin vond men de 'bevrijding' door de Fransen wel plezierig, maar na een poosje werd het lastig. De Franse soldaten betaalden niet met geld, maar met papiertjes die je eerst moest inwisselen en die veel minder waard waren dan er op stond (assignaten). Bovendien voerde de keizer van het Franse Rijk, Napoleon Bon Aparte, oorlog tegen Engeland en omdat ons land nu ook bij het Franse rijk hoorde, mochten we geen handel drijven met Engeland. Daardoor werd ons land (een ook dus Rotterdam) nog armer dan het al was. Ook moesten steeds meer Nederlandse jongens gaan vechten voor Napoleon. In de vele veldslagen die de Keizer voerde, sneuvelde veel van die Nederlandse soldaten. In 1813 was het afgelopen met Napoleon. De Nederlanders waren ondertussen zo ontevreden dat ze de Prins van Oranje weer graag terug wilden. Toen wij in 1813 bevrijd werden, vroeg men dan ook aan de Prins of hij ons land weer wilde regeren. In 1814 werd de Prins van Oranje de eerste koning van ons land: Koning Willem I.

Rotterdam in de 19e en 20e eeuw

In 1814, toen de Fransen uit ons land waren verdwenen, kreeg Nederland voor het eerst een echte koning. Zijn naam was Willem I. Vanaf 1814 noemen we ons land dan ook het Koninkrijk der Nederlanden.
Koning Willem I regeerde tot 1840 en probeerde op allerlei manieren ons land weer welvarend te maken. Hij wilde veel vernieuwingen, zoals spoorwegen en stoomschepen, invoeren. Dat lukte maar moeilijk, omdat veel van de rijke burgers al die nieuwe dingen helemaal niet nodig vonden. Ze hielden de toestand liever zoals het was; zo ook in Rotterdam

Hoe de arme mensen er over dachten vond men in die tijd niet belangrijk. De meeste inwoners van ons land waren arm. Zowel de rijke als de arme burgers deden niets om dit te veranderen. Er protesteerde niemand terwijl de situatie erg slecht was. In Rotterdam zaten de huizen overvol, er was geen waterleiding, geen riolering en het eten dat er was was slecht. Toen was het volk al blij dat ze in een stad mochten wonen, want op het platteland heerste nog meer armoede. Daarom kwamen er steeds meer mensen naar Rotterdam in de hoop een huis en een baan te vinden. Dat viel meestal tegen; er werden haast geen nieuwe huizen gebouwd en dus moest iedereen maar een plaatsje zien te vinden in die toch al zo volle oude stad. Zodoende kwamen huizen steeds voller te zitten en soms woonden er wel 12 gezinnen in een huis.

Waterleidingen en riolering waren er niet aanwezig in Rotterdam. Gelukkig liepen er wel grachten door de stad. Dat grachtwater werd door de inwoners overal voor gebruikt. De een zette er thee van en de ander gebruikte het als wc. Toen de stad al maar dichter bevolkt werd, kreeg je natuurlijk een vieze en ongezonde toestand. In 1832 ging het dan ook helemaal verkeerd met de stad. De mensen, die toch al niet erg gezond waren door slecht voedsel en het harde werken, dronken van het vieze water en werden ziek. Duizenden Rotterdammers stierven en men sprak van een epodemie. We weten nu dat ze leden aan de Cholera en dat je die ziekte kunt krijgen door het drinken van vies water, maar het duurde nog tot 1865 voor men dat in Rotterdam begreep.

Zo rond het jaar 1840 waren er een aantal rijke burgers in de stad die vonden dat er eens iets moest veranderen. Niet met de armoede, dat kon ze weining schelen, maar wel met het zaken doen. Ze wilden van Rotterdam een belangrijke havenstad maken en daarvoor konden ze best wat van die vernieuwingen (die Koning Willem I al zo graag wilde) gebruiken. Zodoende kwamen er allerlei werkzaamheden op gang. Spoorwegen werden aangelegd, havens werden gegraven, er kwam een brug over de Maas en zelfs werd een begin gemaakt met een direkte verbinding tussen Rotterdam en de zee. Dit resulteerde in 1863 in de Nieuwe Waterweg. Hier en daar begon men met het bouwen van fabrieken en langzamerhand werd Nederland een beetje een industrieland. Daardoor werd er meer handel gedreven en groeide de Rotterdamse haven steeds groter.

Gelukkig werd de situatie in Rotterdam zelf ook al snel beter. De stadsarchitect Rose had een plan gemaakt voor de aanleg van riolering en waterleidingen. Vanaf het moment dat dat plan in 1874 werd uitgevoerd is er geen cholera meer voorgekomen in Rotterdam.

Rotterdam had in 1874 al meer dan 100.000 inwoners. Omdat de industrie maar bleef groeien en de havens steeds meer uitbreidden, waren er echter nog meer mensen nodig. Veel van die mensen kwamen van het platteland. In 1890 waren er al 200.000 inwoners in Rotterdam. Nu paste de stad helemaal niet meer in zijn oude veel te krappe jasje. Er werden nieuwe wijken gebouwd buiten het grondgebied van Rotterdam. Binnen de kortste tijd waren ook Delfshaven, Kralingen en Charlois bij Rotterdam getrokken en volgebouwd.

De meeste nieuwe huizen werden snel en slecht gebouwd, maar het was toch fijner om in de nieuwe wijken te wonen dan in de oude binnenstad te blijven. Daar was het vies en benauwd. Die situatie in de binnenstad bleef zo tot mei 1940.

Op 14 mei 1940 kwam er op een trieste manier een einde aan de oude binnenstad van Rotterdam. Duitse bommenwerpers vlogen boven de stad en vernietigde de stad Rotterdam volledig. Het bombardement van Rotterdam betekende de overgave van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Sinds 10 mei waren we met Duitsland in oorlog maar door de Duitse bombardementen op Rotterdam werd Nederland op de kniën gedwongen. Of het bombardement nog niet genoeg was werd de Rotterdamse haven in 1945 ook nog volledig vernield door de Duitsers, die zich verslagen moesten terugtrekken.

Maar de vechtlust is tekenend voor de echte Rotterdammers. Na de oorlog gingen de Rotterdammers niet bij de pakken neerzitten. De bevolking, die toen al uit meer dan 600.000 mensen bestond, werkte keihard om uit het niets weer een stad op te bouwen. Uit het puin van de Tweede Wereldoorlog herrees een nieuwe stad. Ook de havens werden opnieuw opgebouwd en dat resulteerde in de grootste haven van de wereld; Mainport Rotterdam.

Zo groeide Rotterdam van klein middeleeuws dorpje uit tot echte wereldstad met de grootste haven ter wereld.


Randstad nieuws draagt graag bij aan het bekend maken van het ontstaan van ROTTERDAM - ROTTA

Meld nieuws